DE WERELDKAMPIOEN
Er komt een dag dat het Leven voor je deur staat met een deurwaardersexploot waarin te lezen staat wat je innerlijk allang maar al te goed beseft: Je zult geen wereldkampioen meer worden.
‘We komen dat even voor u betekenen, meneer. Uw krabbel mag u hier zetten. Kan ik verder nog iets voor u betekenen?’
En voor je ook maar iets zinnigs kunt verzinnen, belt het Leven bij de buurman aan. Hij woont volop in de Toekomststraat. Jij maar half, want op een hoek met de Oudstrijderslaan. En daar sta je dan, in het nu et dans le nu, maar wel nog met je mond vol tanden. We hebben ze nog allemaal, halleluja. Plaats om er eentje bij te steken, is er zodoende wel niet meer. Elke medaille heeft haar keerzijde. Ook die van de nooit geworden wereldkampioen.
Wat moet een mens dan doen? De schouders ophalen is een gebaar dat niet zelden wijst op wijsheid. Et alors? (‘Joak, onder min oksels,’ denkt mijn innerlijke puber dan.) Zet u een pot koffie en zet u ernaast of al dan niet ervoor naar keuze en begin uw dag te plukken, het is herfst, het heeft gestormd, ze hangen tegenwoordig los aan de bomen, moeite hoeft het niet te kosten.
Even de krant erbij? ‘Thibau Nys geen Europees Kampioen.’ Lap, nog één. En dat op zo’n jonge leeftijd al. Kruiswoordraadsel? Hmmm, voel ik me nog te jong voor toch. Iets voor later. Morgen al, misschien. Laat ik vandaag eerst nog eens naarstig wezen. Het wordt vroeg donker dezer dagen.
20.25 uur, vijf minuten prematuur. De Eerste Secretaris verschijnt ten tonele. Hij heeft zijn minzaamheid ook meegebracht, ik had niets anders verwacht. ‘Vinitov, ik groet u.’
‘U bent vandaag al de tweede, Eerste Secretaris. Ik heb vanmorgen op deze drempel het Leven nog verwelkomd. Kom binnen, pak een stoel en zet u. En laat dat vanavond graag uw grootste baldadigheid wezen.’
De avond is nog jonger dan wij, we konden wel zijn vader zijn. Zo voelen we ons ook wel een beetje, vaders van de tijd. Oog in oog. Tand per tand. Kan er misschien toch nog eentje bij?
Het bord wacht, wij niet. We beginnen gretig, gulzig, grijpgraag. We kiezen elk ons pad, overwinnen hindernissen, sluiten pacten en verbonden met al wie ons omringt. Voor ons ligt de metafoor van ons bestaan. Daar, op een wankel tafeltje onder ons. Soms voelen we ons simpele pionnen. ‘Meestal’ lijkt hier gepaster. In een euforisch moment torenen we toch boven de wereld uit. Soms. We lopen nu en dan van hot naar her, maken vreugdesprongen, een dame het hof, zijn de koningen te rijk.
Zijn ze inderdaad te rijk? Het leven grijpt en graait wild om zich heen, daar op de metafoor van ons bestaan. Er wordt gesneuveld en gezucht. We blikken terug: hadden we dat niet beter anders aangepakt? We zien vooruit: word ik dan toch nog…? Stuk na stuk na stuk gaat aan de zijlijn staan en kijkt vandaar nog louter toe, ornamenten uit ons verleden die ons weliswaar het beste wensen maar er verder niet meer toe doen. Het bord is leeg, op twee heren van stand na.
Er kondigt zich een confrontatie aan. Iets ultiems. Iets eenmaligs. Iets unieks. Oog in oog staan met je alter ego, kijken in je eigen spiegel. Do you like what you see? Om ons heen loert louter leegte. Elk van ons kijkt achterom en ziet gemiste kansen maar vooral ook veel gegrepene. En elk van ons kijkt recht vooruit en tuurt over de ander z’n schouder richting morgen, dat zo veel dichterbij lijkt dan gisteren ooit geweest is.
Met de verbeelding die ons nog rest zien we aan de horizon van ons leven een schavot. Ooit zal onze kop nog rollen, ooit worden we ontkroond. Maar niet voor we eerst toch eindelijk eens op de bovenste trede plaats mogen nemen, met bloemen en met bier en iets groots van goud rond onze nek. Dan mogen we kusjuffen in de billen knijpen en wordt alles ons vergeven, want dan zijn we oud en wereldkampioen.
Maar hier en nu, vandaag, nemen we vrede met een deling van de zege en zwalpen we arm om schouder laveloos het leven tegemoet. Of wat er nog van rest. Laat het meer worden dan we nog behappen kunnen.